vrijdag 19 januari 2018

Paniek!

De eerstejaars studenten op de Lerarenopleiding maken kennis met allerlei modellen over lesgeven, instructie, leren. Dat is handig bij het studeren, want de modellen zijn vereenvoudigde versies van de werkelijkheid. Wat overbodig is om een concept te verklaren wordt in het model weggelaten. Modellen zijn ook grafische weergaven van theorieën: concepten en hun onderlinge samenhang worden overzichtelijk weergegeven. Studenten zijn dol op overzicht.
Meestal begint modellenstorm met het model Didactische Analyse van Van Gelder. Het houdt al meer dan 50 jaar stand. Het model Directe Instructie volgt al snel. Daar slaat de eerste verwarring toe, want kent dit model nu zes of zeven stappen? De studenten gebruiken in het eerste jaar van de opleiding hoofdzakelijk twee boeken. Volgens het Handboek voor Leraren (Geerts & van Kralingen, 2016) zijn er zeven fasen: aandacht richten, uitleg geven, controleren, instructie zelfwerkzaamheid, begeleid inoefenen, zelfstandig oefenen, afsluiting op kernbegrippen en vooruitblik. Als je het boek Lessen in Orde (Teitler, 2014) erop naslaat vindt je zes fasen: dagelijkse terugblik, presentatie, begeleide inoefening, individuele verwerking, periodieke terugblik, terugkoppeling.
Klein bier, zou je denken. Wat maakt het uit of er zes of zeven stappen worden onderscheiden, zolang het straks maar goed functionerende leraren oplevert? Die mogen voor mijn part 10 stappen nemen.
Maar die studenten willen dus graag eenduidigheid: als bij het tentamen straks wordt verwezen naar het model Directe Instructie, moeten ze dan zes of zeven stappen oplepelen? Nog steeds klein bier, maar de achterliggende, belangrijkere vraag is: wat is nu eigenlijk de bron van modellen die beschreven worden? Hoe weten we nu dat de studenten geen onzin moeten slikken?
Opvallend is dat beide boeken geen bron vermelden bij deze modellen. Het is dus niet direct te achterhalen waarop de auteurs de indeling baseren.

Model van Vygotsky

Naast het eigen maken van onderwijskundige concepten en modellen is een belangrijke vaardigheid het kritisch beschouwen van die concepten en modellen. Waar komen ze vandaan?  Wat is de theoretische houdbaarheid? Wat is de praktische bruikbaarheid?
Als het eerste studiejaar een beetje op weg is laat ik studenten kennismaken met het ideeëngoed van Vygotsky. Het Handboek voor Leraren laat een afbeelding zien met drie zones. De binnenste cirkel is de zone van actuele ontwikkeling. Hierin bevinden zich de kennis en vaardigheden die de leerling al beheerst. In de ring daar direct buiten ligt de zone van de naaste ontwikkeling. Hierin leert de leerling nieuwe kennis en vaardigheden. Kenmerkend is dat dat de leerling de leerstappen nog niet zelfstandig kan uitvoeren, maar aangewezen is op de begeleiding van een volwassene. In het Engelse taalgebied wordt hier gesproken van scaffolding.
De derde, buitenste ring van de afbeelding verbeeldt de paniekzone. Hier komt de leerling terecht als je teveel van hem vraagt. Best een heftig gebiedje, als je het Handboek moet geloven: "... niet bevorderlijk voor het leren, leidt bij leerlingen tot apathie, paniek of agressie."


(bron bovenste afbeelding: http://kurtpeys.blogspot.nl/2015/03/wat-de-zone-van-vigotsky-me-leert-over.html)(bron onderste afbeelding: https://digitalacademicblog.wordpress.com/tag/senningers-learning-zone-model/)


De paniekzone?

Maar wacht eens even! De paniekzone? Is dat begrip echt van Vygotsky afkomstig? Onder de afbeelding staat van wel: "De drie zones van ontwikkeling volgens Vygotsky". Maar ik heb zo mijn twijfels. Die worden versterkt door het feit dat ook hier geen nadere bron wordt genoemd. In de literatuuropgave vind ik ook geen verwijzing naar Vygotsky.
Vygotsky klinkt lekker exotisch, en dan wordt het snel aannemelijk. Als er naar zijn werk wordt verwezen is het vaak iets in 1962 of 1978. Op zich al bijzonder, want toen was de beste man al jaren dood. Zijn werk is lange tijd alleen in het Russisch verkrijgbaar geweest. Maar in 1962 komt daar verandering in. Dan verschijnt er voor het eerst een vertaling in het Engels van zijn werk onder de titel "Thought and Language". En in 1978 worden  andere delen van zijn werk in het Engels vertaald onder redactie van Cole, John-Steiner, Scribner en Souberman: Mind in Society. Mind in Society staat als pdf online en een snelle ctrl+F op het woord "panic" levert... nul hits op. Het woord "proximal" (naaste) komt in datzelfde bestand 26 keer voor, "proximal development" 19 keer en "actual development" acht keer. Voldoende aanwijzing om te veronderstellen dat er iets niet in de haak is.

Verhaspeling

De studenten krijgen van mij een opdracht: zoek nu eens uit of het klopt. Of is hier sprake van een verhaspeling, het door elkaar halen van twee modellen die in grafische weergave op elkaar lijken of inhoudelijke raakvlakken hebben?
Als snel komen ze op de proppen met het begin van een antwoord, lang leve internet. Er bestaat een model dat comfort zone, stretch zone en panic zone beschrijft. De eerste twee zones vertonen in beschrijving veel overeenkomst met respectievelijk de zone van actuele en naaste ontwikkeling. En als je dat dan ook nog weergeeft als een aantal cirkels die om elkaar heen liggen, tja dan is de verhaspeling snel geboren.
Maar dan duikt de vraag op: "van wie" is dat comfort-zonemodel nu eigenlijk? Toen ik zelf zocht kwam ik al snel bij Karl Rohnke terecht, bijvoorbeeld op via de websites www.managementsite.nl/ en www.linkedin.com.
Maar Studenten kwamen al snel met Senninger, Panicucci, Tichy, Jennings, Emett. Wie het weet mag het zeggen. De internetsites blinken uit in afwezigheid of onvolledigheid van bronvermelding. Dat gegeven pikken de studenten gratis even mee, voor zover ze het nog niet wisten.
Oh ja, naast het Handboek voor Leraren houdt ook de onderwijswebsite wij-leren.nl vol dat de paniekzone door Vygotsky bedacht is. Maar dat is dus, bij deze, een mythe die vastgesteld is. Studenten moeten dit jaar de flauwekul nog wel (hopelijk voor het laatst) leren voor het tentamen.

Was het Senninger?
https://digitalacademicblog.wordpress.com/tag/senningers-learning-zone-model/
http://www.thempra.org.uk/social-pedagogy/key-concepts-in-social-pedagogy/the-learning-zone-model/

of was het Panicucci?
http://www.move-up-consulting.net/fileadmin/user_upload/Readings/Comfort_zone.pdf

of Tichy?
https://extratijd.be/de-drie-zones-die-je-helpen-bij-het-beter-worden/
https://www.farnamstreetblog.com/2012/09/stretching-yourself-to-learn-new-things/
https://books.google.nl

Grafische gelijkenissen met het model (maar er niks mee te maken hebben):










dinsdag 21 februari 2017

Fata Morgana

Het Philips Symfonie Orkest speelde vorige maand het concert 1001 nacht. In het laatste stuk, "Fata Morgana" mocht m'n dochter meespelen. Geoefend werd er thuis, de vonken vlogen er van af. Het stuk, dat door Ruud Bos werd gecomponeerd voor de attractie Fata Morgana in de Efteling, is in die week in ons huis dus ook 1000x afgespeeld via youtube. Zo'n melodie die nog lange tijd in je hoofd blijft knagen.
Gisteren, op m'n werk, luisterde ik op de achtergrond naar radio4, toen opeens het stuk "In the mystic land of Egypt" van Ketèlbey voorbij kwam. Vooral het eerste stukkie lijkt sprekend op Fata Morgana. Zou Ruud Bos het hebben afgekeken? Want Ketèlbey schreef het stuk in 1931, Fata Morgana kwam veel later.
Zoekend op internet naar een dwarsverband tussen de twee muziekstukken leverde in eerste instantie niets op. Maar dan opeens, op de site Eftepedia (weetjes over de Efteling): "Albert William Ketèlbey (9 augustus 1875, Birmingham - 26 november 1959, Cowes) componeerde de muziek die bij de Zes Dienaren te horen is." Aha! Het sprookje van Langnek is al sinds de opening van het sprookjesbos in 1952 aanwezig. En in diezelfde Efteling dus Fata Morgana. Ik stel me voor dat Ruud Bos als 16-jarige knul door dat sprookjesbos zwierf, de muziek van Ketèlbey hoorde, later een grammafoon met meer muziek van dezelfde componist kocht, daarop het stuk Mystic land of Egypt hoorde, wat in zijn hoofd jarenlang bleef knagen en er opeens uit kwam toen hij Fata Morgana schreef. Waarschijnlijk is het in het echt heel anders gegaan, maar in het sprookjesbos kan álles.





zondag 14 februari 2016

onderwijsblogs 1


Begin februari bezocht ik het VELOV/VELON-congres in Brussel, een soort jaarlijks bijtankstation voor lerarenopleiders in Nederland en Vlaanderen. Naar aanleiding van een parallelsessie van Erna van Koeven en Carolien Smits over "Bloggen als brug tussen praktijk en onderzoek" twitterde ik kort "een overzicht maken van de beste onderwijsblogs". Bedoeld als reminder aan mezelf, maar al tijdens de sessie werd duidelijk dat er een behoefte ligt bij meer collega's.
Bestaat zo'n overzicht dan niet? Jazeker! Er bestaan zelfs meer overzichten van onderwijsblogs. Daar kan ik dan weer een mooi meta-overzicht van maken: overzicht van overzichten van onderwijsblogs.
Opbrengst na een middagje surfen, zoeken, pop-ups wegklikken en scannen: ondanks overzichten van onderwijsblogs is het lastig om de toonaangevende blogs er uit te pikken. De kwaliteit van onderwijsblogs loopt flink uiteen. Sommige blogs is geen lang leven beschoren. In een volgende blogpost zal ik een rijtje maken van mijn favoriete onderwijsblogs. Is er eentje die ik zéker niet mag vergeten? Laat het mij weten in een reactie op deze blogpost.

overzicht van overzichten:

1. Edubloggers (http://www.edubloggers.nl/edubloggers/)
Een verzamelsite van Nederlandse onderwijsblogs. Onderwijsbloggers kunnen hun eigen blog hier opgeven door het invullen van een formulier. Handig is de onderverdeling in onderwijssectoren waar de blogs zich voornamelijk op richten: primair onderwijs, voortgezet onderwijs, hoger onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en speciaal onderwijs.

2. onderwijsvanmorgen (http://www.onderwijsvanmorgen.nl/)
Achter deze website gaat de educatieve uitgeverij Malmberg schuil. Je kunt je eigen blog opgeven. De blogs zijn ondergebracht in thema's, zoals "social media in het onderwijs", "differentiatie", "projectonderwijs", motivatie" en "lesmateriaal". Het is niet altijd duidelijk of je nu een bijdrage van de website zelf leest of een verwijzing naar een blogpost van een andere site.

3. Edublogs (http://edublogs.org/)
"Al 3.378.490 blogs sinds 2005!" Roept de website vanaf de startpagina. Je kunt op edublogs zelf een blog beginnen over onderwijs. Jammer genoeg biedt de site geen overzicht van bestaande blogs. Die moet je via een zoekopdracht in google of zo opsnorren (typ in de zoekbalk "site:edublogs.org onderwijs" of "site:edublogs.org nederland"). Op die manier vind je o.a.
http://miekehaverkort.edublogs.org/
http://melesmeles.edublogs.org/
http://judyelf.edublogs.org/

4. edubloggerdir (http://edubloggerdir.blogspot.nl/)
Een internationale onderwijsbloggers directory. Met de zoekterm "Netherlands" vind je ongeveer 16 edubloggers uit Nederland, o.a.
http://amberwalraven.edublogs.org/
http://onderwijsvooruitzicht.blogspot.nl/
http://dancingcrocodile.blogspot.com/

zoekmachine voor blogs

Als bovenstaande overzichten niet het resultaat bieden waar je op hoopte, kun je zelf verder zoeken met een zoekmachine die specifiek in blogs zoekt: http://www.blogsearchengine.org/
De zoekterm "onderwijs" levert 2.280.000 resultaten op.

maandag 7 december 2015

Een paar links naar sites over gamification

In de module LOB (officieel Loopbaanoriëntatie en Begeleiding, maar in de uitvoering bij Economie vrijelijk uitgebreid tot Levensoriëntatie en Bildung), een onderdeel van de lerarenopleiding, maken de studenten voor het tweede achtereenvolgende jaar games.
Om zicht te krijgen op die mooie en complexe wereld van games heb ik een aantal links naar toegankelijke sites bijeengebracht. De focus ligt daarbij vooral op een specifieke tak van games, namelijk serious games. Wat maakt een game een serious game? Hoe kun je games gebruiken in het onderwijs? En wat is nou het verschil tussen games en gamification?
Onderstaande links brengen het antwoord.

Om te beginnen een drieluik van Karl Kapp, professor of instructional technology at Bloomsburg University in Bloomsburg, PA:

https://www.td.org/Publications/Blogs/Learning-Technologies-Blog/2014/02/Getting-Started-with-Gamification

https://www.td.org/Publications/Blogs/Learning-Technologies-Blog/2014/02/10-Best-Practices-for-Implementing-Gamification

https://www.td.org/Publications/Blogs/Learning-Technologies-Blog/2014/03/Eight-Game-Elements-to-Make-Learning-More-Intriguing

Twee boeken over gamification van Karl Kapp;
https://www.td.org/Publications/Author.aspx?ItemId=7709CA455784495CB58CACE7BFFD1099

video:
https://www.youtube.com/watch?v=BqyvUvxOx0M

Relatie tussen serious games en gamification
http://www.gamasutra.com/blogs/AndrzejMarczewski/20130311/188218/Whats_the_difference_between_Gamification_and_Serious_Games.php
http://www.gamified.uk/wp-content/uploads/2013/02/different-terms.jpg

wikipagina:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Serious_game


zaterdag 18 april 2015

4 redenen om niet naar je werk te gaan


Een collega van mij ontving vorige week een mail van een docent op Aruba. De docent wilde graag de masteropleiding volgen aan onze hogeschool in Tilburg, maar omdat dit een deeltijdopleiding is wilde hij daarnaast graag blijven lesgeven. Op Aruba. Zou het wellicht mogelijk zijn om de masteropleiding op afstand te volgen, was de vraag van de docent.
Ik zag meteen kansen.
Nou weet je hoe dat gaat op kantoor: de een vindt dit, de ander is het er niet helemaal mee eens, je bent de sleur van het werk op dat moment een beetje beu, net als de slechte koffie, en voor je het weet zit je tegen elkaar op te bieden in extreme standpunten. De vraag "kunnen wij een masteropleiding op afstand aanbieden?" ontaardde in een uitspraak van mij:

"Ik durf te wedden dat ik hier een jaar lang mijn werk kan doen,
zonder dat ik één dag naar het instituut kom."

Daar zat misschien een tikkeltje bravoure in, toegegeven, maar we kwamen wel op een nieuw niveau van denken.
Die "daar-doe-ik-nog-een-schepje-bovenop" houding was even nodig om niet te verzanden in een rationele discussie met voors en tegens.
Die discussies hebben een nogal voorspelbaar verloop. Wat in zo'n situatie gebeurt is dat men direct in de reflex schiet om te redeneren vanuit een situatie die we kennen: schoolgebouw van steen en beton, lokalen van 8 bij 8 meter, 30 studenten en een docent voor een schoolbord.
Bij de suggestie om dat fysieke instituut af te schaffen vliegen de "ja-maars" je om de oren. Omgekeerd, als je een "ja-maar" inbrengt tegen de bestaande situatie, wordt je al snel als utopistische vaagdenker weggezet. Het denken vanuit de huidige situatie is zeer, zeer hardnekkig.
Mijn collega en ik zaten op dat moment echter te denken vanuit de andere richting. "O ja" begon mijn collega, "dus als jij een jaar lang hier niet bent, hoe wou je dan ...". "Nou", fantaseerde ik dan, "ik kan natuurlijk ...". En al pratende werden de mogelijkheden afgetast, aangescherpt, verfijnd, verworpen, aangevuld. We ontwierpen op dat moment geen Grote Sprong Voorwaarts voor het onderwijs, maar voerden een denkexperiment uit. Ga nog wat verder: denk alle schoolgebouwen weg. De lerarenopleiding als fysieke locatie bestaat niet meer. Zou je dan in zo'n situatie toch nog leraren kunnen opleiden? Welke taken moeten per se op het instituut worden uitgevoerd en kunnen niet daarbuiten worden uitgevoerd? en vooral: waarom?
Een paar voor de hand liggende voorbeelden.
1. Colleges geven. Een paar maanden geleden kon een van m'n studenten niet bij het college aanwezig zijn, omdat hij aansluitend een ouderavond had op z'n school. Een van z'n klasgenoten had een iPad meegenomen, logde in bij Skype, en zette de iPad op de voorste tafel. De hele bijeenkomst heeft de student kunnen volgen. Alternatieven voor colleges zijn tegenwoordig ruim voor handen: weblectures, flipped classroom videos, MOOC's, vodcast, google hangout en Skype, om maar een paar te noemen. In de situatie hierboven vielen het geven en het volgen van het college in de tijd samen. Het voordeel hiervan is dat directe interactie mogelijk blijft. De afstandstudent kan bijvoorbeeld vragen stellen en deelnemen aan discussie en opdrachten. Sommige van de genoemde alternatieven hebben het voordeel dat ze ook asynchroon ingezet kunnen worden. Daarmee wordt bedoeld dat het opnemen van de presentatie door de docent niet op hetzelfde tijdstip hoeft plaats te vinden als het bekijken van de presentatie door de student. De student kan een presentatie stopzetten, nogmaals bekijken, of delen overslaan.
2. Begeleiden van studenten. Ook in deze situatie is video conferencing via bijvoorbeeld Skype een prima uitkomst. Een van mijn studenten woonde in Groningen en hoefde alleen nog maar zijn afstudeeronderzoek af te ronden. Om de zoveel weken spraken we elkaar via Skype. Op de dag van de diploma-uitreiking schudde ik hem voor het eerst de hand.
3. Overleg. Een klas studenten uit de deeltijdopleiding kreeg van mij de opdracht om in groepjes een game te ontwikkelen ten behoeve van het vak. Zes weken kregen de groepjes de tijd om de opdracht uit te voeren. De groepjes kregen de keuze om wekelijks in het lokaal te werken of op een een andere plaats, maar ze moesten wel in de gegeven tijd aan de opdracht werken. Twee groepen heb ik wekenlang niet in het lokaal gezien. Ik logde wel in bij Google Hangout om delen van hun overleggen bij te wonen. Google Hangout is een video conference omgeving waarin je kunt chatten met video en geluid. Je kunt ook bestanden sturen naar elkaar of je desktop delen om de andere deelnemers met je scherm te laten meekijken. Deelnemers aan de conferentie zijn zichtbaar door een kleine miniatuurvenstertjes die naast elkaar verschijnen. De overleggen verliepen gedisciplineerd. Degene die praat komt namelijk groter in beeld en als je door elkaar heen praat ontstaat er een stroboscopisch effect.
4. Schriftelijke afstemming. Documenten zijn eenvoudig op te slaan en te delen in een cloud service, zoals dropbox. Met een dropbox app op je computer, tablet of smart phone kun je documenten ook offline lezen of wijzigen. Zodra je weer verbinding hebt met internet worden de gewijzigde documenten op alle plaatsen gesynchroniseerd. Een andere cloud service, Google docs, heeft als aardigheidje dat je met meer personen tegelijk in hetzelfde document kunt werken. Iedere bewerker heeft een andere kleur cursor en je ziet letterlijk het document voor je ogen veranderen als iemand anders iets wijzigt. Het nadeel van Google docs is echter dat je zonder internetverbinding met lege handen staat. Ach, iedere docent heeft inmiddels ervaring met geprezen en verguisde ELO's. En we kunnen ook nog altijd lekker ouderwets mailen.

Als je het rijtje zo overziet is er eigenlijk weinig reden om nog in de auto te stappen en aan te sluiten in de troosteloze voortschuifelende ochtendfile naar je werk. De uitgespaarde uren kun je weer effectief en fris inzetten voor je werk. Voor de hogeschool levert werken op afstand ook een direct financieel voordeel op, omdat er veel minder leslokalen en werkruimtes nodig zijn. De ogen van enkele collega's, die zich inmiddels rond ons denkspel hadden verzameld, begonnen vooral te glimmen bij de gedachte aan home-made cappuccino in plaats van de kantoorkoffie, die op ons instituut een ongeëvenaarde reputatie heeft verworven.

Blijft één dingetje over: het stagebezoek. Want je wil natuurlijk wel weten hoe de student het voor de klas doet. En op dat punt gaf ik m'n collega helemaal gelijk dat het onvermijdelijk is dat hij naar Aruba moet om de situatie ter plekke grondig te inspecteren. Grondig he, dus reken 5 tot 10 dagen. Ja, je moet wat over hebben voor je vak.

donderdag 23 oktober 2014

nullijn en de ambitie van leraren

In tijden van (dreigende) economische crisis zijn ambtenaren en leraren altijd als eerste het haasje. De regering moet bezuinigen, omdat in de vettere jaren traditioneel is verzuimd om reserves aan te leggen en het begrotingstekort terug te dringen. En wat is dan makkelijker dan groepen werknemers waarvan je er nogal veel hebt, wat af te knijpen? Leraren dus. Zijn bovendien zo mak als schapen, lam geslagen door eerdere nederlagen en vernederingen (zie bijvoorbeeld "De leraar is mak gemaakt", volkskrant 18 oktober 2014).
Een beproefde tactiek van de overheid is om salariskortingen in het onderwijs, effectief per 1 augustus, aan te kondigen in de eerste week van de zomervakantie.
Zo waren aan het begin van de laatste economische crisis de leraren dus ook weer de klos. Ondanks al het getoeter van politici dat de docent het verschil maakt en dat we hem/haar moeten koesteren, wordt besloten tot een "nullijn". Sinds 2010 zijn de salarissen bevroren, en na vier jaar beginnen leraren dat echt in hun portemonnee te voelen. Ten opzichte van 2009 heeft de man of vrouw voor de klas bijna 7 procent aan koopkracht ingeleverd (zie de grafiek hieronder).


Waarom zou iemand er nog voor kiezen om leraar te worden, of te blijven? Schrikt zo'n sterk achterblijvend salaris mensen die een loopbaan in het onderwijs overwegen niet af? En jaagt de regering op deze manier niet de beste mensen uit het onderwijs weg? Wie heeft nog de ambitie om leraar te worden, of te blijven?
Een paar weken geleden voerden studenten bij een van de vakken die ik op de lerarenopleiding geef het kwaliteitenspel uit. Dit is een kaartspel van ongeveer 75 kaarten, waarbij op iedere kaart een menselijke kwaliteit staat. De studenten kozen ieder 5 kwaliteiten die ze bij zichzelf vonden passen. In de discussie die volgde lichtten de studenten hun keuze toe. Over de kwaliteit "Ambitie" werd lang gesproken. Een van de ingebrachte standpunten was,  dat als je het "echte" beroep niet kon of wilde uitoefenen, je dan koos om les te geven in dat vak. Een econoom die geen bedrijf wil runnen, gaat economieles geven; een taalkundige die geen vertalingen wil maken, wordt docent Engels; een bioloog die geen veldonderzoek wil uitvoeren, wordt biologieleraar. Leraarschap is voor de mensen met een lage ambitie.
Het is natuurlijk een klassieke instinker. Docenten kiezen vaak aanvankelijk omdat ze zich aangetrokken voelen tot de inhoud van het vak dat ze geven. Maar ook andere aspecten bepalen of je als leraar succesvol bent. Kun je omgaan met leerlingen? Snap je hoe leerprocessen in z'n werk gaan? Doorgrond je het schoolsysteem en kun je eigen positie daarin bepalen? Ben je in staat om je persoonlijkheid in te zetten om resultaten te bereiken? Tijdens de opleiding tot leraar wordt daaraan veel aandacht besteed, door vakken als didactiek, pedagogiek en onderwijskunde. Laatst hoorde ik iemand zeggen: "je leert hier eigenlijk twee beroepen. Naast vakinhoudelijk deskundige wordt je ook deskundige op het gebied van leren en lesgeven". Twee vakken leren in de tijd van één, da's niet weggelegd voor mensen met een lage ambitie.
Dit misverstand wordt volop gevoed door de onderwijskundehaters, waarbij Aleid Truijens, columnist bij de Volkskrant, zich de laatste tijd met overgave in de voorste linie werpt. In haar column van 18 oktober 2014 stelt ze voor om de universitaire master lerarenopleiding maar af te schaffen. Studenten zijn er volgens haar weinig tevreden over, want ze krijgen een vracht aan pedagogiek en onderwijskunde en moeten eindeloos reflecteren.
De zurelappenclub Beter Onderwijs Nederland (BON) verkondigt alweer wat langer het evangelie van de alwetende vakdocent. Deze leerkracht legt zich helemaal toe op het overdragen van vakinhoud, liefst in gesegmenteerde, vroeggeselecteerde groepen. Hij hoeft zich niet bezig te houden met motivatie, want de stof zelf is al interessant genoeg, de leerlingen hangen aan zijn lippen terwijl hij zijn vakinhoudelijk betoog houdt. Hij wordt niet gehinderd door afleidende zaken als pedagogiek en reflectie en wordt al helemaal niet in de weg gelopen door schoolmanagers met misplaatste ambities. Ah, dat ging goed in de jaren vijftig van de vorige eeuw, dus waarom zou dat nu niet werken, toch?
Het idee van een vakinhoudelijk bekwame, maar pedagogisch en didactisch gemankeerde leraar wordt niet breed gedragen. Het voorstel van Truijens werd al snel gefileerd en afgeserveerd door Peter-Arno Coppen (zie http://nederl.blogspot.nl/2014/10/reflecteren-op-een-vracht-onzin.html).
De studenten van het kwaliteitenspel waren het er uiteindelijk over eens: om leraar te zijn moet je wel degelijk ambitieus zijn. Je moet het vak waarin je lesgeeft inhoudelijk tot in de puntjes beheersen. Je moet kunnen omgaan met een grote diversiteit aan leerlingen. Je moet ze kunnen motiveren, uitdagen, helpen, controleren, aanmoedigen, bij de les houden. Je moet je werkwijze continu onder de loep nemen en zoeken naar verbeteringen. En ja, dit is de 21ste eeuw: je moet ook meekunnen op het gebied van technologie, ICT, smart phones, iPads, blogs, apps en games.
En zo kruipt het vak leraar naar 3-beroepen-in-1. Maar wel voor één enkel salaris. Een salaris dat door een regering zonder ambities al jaren op de nullijn wordt gehouden.






maandag 14 april 2014

Analogieën

Vorige week was de open avond van de onderwijsinstelling waar ik werk. In de zuid-Nederlandse stad kon het je niet ontgaan zijn. Paarse billboards langs de ringbaan lokten potentiële studenten naar het onderwijscomplex, paarse vlaggen begeleidden de mensen van de parkeerplaats naar de ingang, waar ze werden verwelkomd door een immense paarse R. Kijk, da's nou marketing. De kandidaten die zich kwamen oriënteren op het lerarenberoep werden vakkundig naar de A-vleugel en de B-vleugel van het gebouw geleid, en daar, in de lokalen met geurende koffie, inzageboeken en glanzende brochures, daar zaten wij. Vier tafeltjes tegen elkaar geschoven, in het gelid om de vragen van de kandidaat-studenten te beantwoorden.
Wat me opeens opviel in deze gesprekken, was dat over het beroep van leraar vaak werd gesproken in analogieën. De leraar werd dan vaak vergeleken met andere beroepsbeoefenaren of een typerend object, om een bepaald aspect van het leraarschap te verhelderen. Boeiend, hoe veelzijdig en veelkleurig het beroep van leraar is. In een lange parade kwamen de volgende vergelijkingen voorbij (ik overdrijf nu een beetje. Ik heb ze wel allemaal ooit gehoord, maar niet per sé die ene avond):
- de docent als onderzoeker;
- de docent als regisseur;
- de docent als reisleider;
- de docent als ontwerper;
- de docent als masseur;
- de docent als cabaretier;
- de docent als politie-agent;
- de docent als vertrouwenspersoon;
- de docent als scheidsrechter;
- de docent als coach van een voetbalteam;
- de docent als ruiter op een paard;
- de docent als goochelaar;
- de docent als spiegel;
- de docent als richtingwijzer/ wegwijzer;
- de docent als theeschenker;
- de docent als clown/ circusartiest/ dompteur.
Een analogie die mij bijzonder goed bevalt, is de vergelijking de dirigent van een orkest. Vraagt overzicht, inzicht, met kleine bewegingen dingen in gang zetten, sussen, aanmoedigen, leiden, en zorgen dat het orkest boven zichzelf uitstijgt. Knappe dirigenten kunnen dat. Hele knappe dirigenten kunnen dat met minimale middelen. In een documentaire van een masterclass van Valeri Gergiev gaf de topdirigent aan aankomende dirigenten de opdracht om eens zonder handen te dirigeren. Hij zou het wel even voordoen: 80 musici kwamen feilloos op gang door simpelweg een wenkbrauw op te trekken. Bernstein kon het ook, zoals te zien is in een filmpje op youtube.
Kijkvraag 1: hoe zou Bernstein het voor de klas doen, denk je?
Kijkvraag 2: welke subtiele directietechnieken kun je leren om je docentgedrag te verbeteren?